De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

Uw toegenegen vriend, P. Tsjajkovski

De bewogen reis van een pianoconcerto

Thomas Van Deursen
Leestijd
14 min.

Met twee symfonieën, twee concerto's, een opera en een schat aan kamermuziek neemt Pjotr Iljitsj Tsjajkovski (1840-1893) in het Muntseizoen 2019-2020 een essentiële plaats in. Grasduinend doorheen zijn rijke correspondentie laten we de Russisch grootmeester op MMM online zelf de ontstaansgeschiedenis reconstrueren van vijf sleutelwerken uit zijn oeuvre. Wie anders is beter geplaatst om ons over zijn muziek te vertellen? Starten doen we met de turbulente genese van het Pianoconcerto nr. 1 in bes-klein, een van de populairste werken uit het repertoire en pièce de résistance van ons openingsconcert Ein Heldenleben.

Over de brieven

Tijdens Tsjajkovski's leven liep de kalender die in heel het Russische Keizerrijk werd gebruikt 12 dagen achter op die van het Westen. Dit verschil ontstond toen men aan het einde van de 16de eeuw in Europa en nadien overal de Gregoriaanse kalender begon te gebruiken, met uitzondering van het Russische en het Ottomaanse Keizerrijk, die de oudere Juliaanse kalender behielden. Pas in 1918 schakelde de Sovjet-Unie over op de nieuwe kalender, terwijl het nog tot in 1926 duurde vooraleer Turkije die stap zette. Op zijn buitenlandse reizen gebruikte Tsjajkovski in zijn brieven vaak beide dateringen door elkaar, soms ook foutief.

 Een handgeschreven brief van Tsjaikovski uit 1892 in het Frans. Gericht aan de schrijver en librettist Louis Gallet.
Een handgeschreven brief van Tsjaikovski uit 1892 in het Frans. Gericht aan de schrijver en librettist Louis Gallet.

Tsjajkovski was zijn leven lang een zeer ijverige briefschrijver. Vandaag zijn er van zijn hand nog steeds meer dan 5000 brieven bewaard gebleven, gericht aan zowat 400 verschillende personen. Deze documenten helpen niet alleen om de rijke persoonlijkheid van deze toonaangevende kunstenaar beter te doorgronden, maar ook om hem te volgen in zijn werkproces. Stel je een lege notenbalk voor op de pagina van je partituur. Onverstoorbaar wacht hij op wat je pen tekent: een toonaard, een tempo, een paar noten, een melodie, dan een maat, een beweging, misschien zelfs een symfonie... Wat wordt het? Volg woord voor woord het creatieve parcours van een sleutelwerk van Pjotr Iljitsj Tsjajkovski, vanaf de eerste aanzet tot aan de première, tussen inventieve energie en perfectionistische frustratie in...

Ik probeer een pianoconcerto te schrijven...

In Tsjajkovski's briefwisseling wordt voor het eerst gewag gemaakt van een pianoconcerto in een brief die hij in oktober/november 1874 schreef aan zijn jongere broer Modest (1850-1916), die hij minzaam Modja noemde…

Moskou, 29 oktober / 10 november 1874 (aan Modest Tsjajkovski)
 
Stel je voor, Modja, dat ik nog steeds zwoeg op het klavieruittreksel van de nieuwe opera. Ik had deze zware last op de schouders van Langer en Razmadze gelegd; beiden begonnen eraan maar deden niets, of deden het zo slecht dat ik alles moet overdoen. Dit is waarom ik het zo druk heb en niemand antwoord. Ik ben je erg dankbaar voor je beide brieven; ze zijn me des te aangenamer dat je ze schrijft met de gratie van iemand als De Sévigné.
 
(...)
 
Ik wilde aan een pianoconcerto beginnen, maar daar komt niets van in huis.

 
Een paar weken later was het idee uitgegroeid tot een echt grootschalig project. Verwoed, volhardend en bijzonder instinctief, componeerde Tsjajkovski vaak in een staat van creatieve zelfontbranding. Hij stelde dat zijn werkmethode nu eenmaal een verschroeiend tempo vereiste, op het risico af daarbij af en toe in een heftige artistieke depressie te belanden. Dit wordt goed geïllustreerd door onderstaande korte paragrafen over zijn nieuwe opus, die hij in een tijdsspanne van enkele dagen aan zijn twee broers schreef:

Moskou, 21 november / 3 december 1874 (aan Anatoli Tsjajkovski)
 
Tolja! Jullie stilzwijgen begint me zorgen te baren; ik begin te denken dat er iets ergs is gebeurd en dat een van jullie ziek is. Ik ben vooral verrast door Modest. Ik weet dat onlangs mijn stuk De storm gespeeld werd; waarom brengt hij me geen verslag uit over de uitvoering van dit werk?
 
(…)
 
Ik ben nu volledig ondergedompeld in het componeren van mijn pianoconcerto. Ik wil absoluut dat Rubinstein het tijdens zijn concert speelt; het werk vlot niet en valt slecht uit. In beginsel zet ik mezelf onder druk en pijnig ik mijn hersenen om pianopassages uit te denken; het gevolg is dat ik behoorlijk van streek raak, en juist daarom wil ik naar Kiev gaan, hoewel deze stad, nu Tolja er niet meer woont, voor mij 9/10 van haar charme verloren heeft.

Moskou, 26 november / 8 december 1874 (aan Modest Tsjajkovski)
 
Liefste Modja!
 
(...)
 
Ik ben helemaal ondergedompeld in het componeren van mijn pianoconcerto; het werk vordert, maar heel slecht. Over mijn composities gesproken! Ik ben erg bedroefd dat De storm zo koel ontvangen werd, niet alleen door het publiek, maar ook door mijn vrienden. Je schrijft geen woord over het feit of je dit werk goed vond.

 

Vlnr. Modest Tsjaikovski, Nikolaj Kondratjev (de vriend en advocaat van de componist), Anatoli Tsjaikovski en Pjotr Tsjaikovski. Foto genomen door Ivan Djagovchenko in Moskou in 1875.
Vlnr. Modest Tsjaikovski, Nikolaj Kondratjev (de vriend en advocaat van de componist), Anatoli Tsjaikovski en Pjotr Tsjaikovski. Foto genomen door Ivan Djagovchenko in Moskou in 1875.

Ik zal er geen noot aan veranderen!

Dergelijke brieffragmenten illustreren meteen ook de obsessie van de componist met de perceptie van zijn werk door zowel collega's als het publiek, een karaktertrek die eind december (begin januari) van datzelfde jaar tot een beroemde woordenwisseling leidde (het concerto was toen al bijna klaar). Tsjajkovski vermeldt deze episode vaagweg in het naschrift van een bericht aan Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908) van 4 januari / 16 januari 1875:

(...) Ik schud u stevig de hand en vraag u om mijn respect te betuigen aan Nadejda Nikolajevna.
 
P. Tsjajkovski
 
Ik schreef een pianoconcerto, dat N. Rubinstein afkeurde. Niettemin wil ik het laten drukken.

 
Vier jaar na deze feiten beschreef hij het voorval in detail in een fascinerende brief aan zijn mecenas en vriendin Nadejda von Meck (1831-1894):

San Remo, 21 januari / 2 februari – 22 januari / 3 februari
 
In december 1874 schreef ik een pianoconcerto. Aangezien ik geen pianist ben, moest ik me tot een virtuoze specialist wenden die mij erop zou wijzen wat technisch moeilijk uit te voeren was, niet paste, geen effect had, etc. Enkel voor deze externe kant van mijn compositie had ik een criticus nodig, iemand die tegelijk streng en vriendelijk was. Ik wil niet in details treden, niet alle antecedenten uitleggen, zodat ik me niet moet inlaten met allerlei kleine ruzies, maar ik moet vaststellen dat een of andere innerlijke stem in mij protesteerde tegen de keuze van Rubinstein als beoordelaar van de mechanische kant van mijn werk. Ik wist dat hij zich niet zou inhouden om zich bij deze geschikte gelegenheid tiranniek te gedragen. Hij is echter niet alleen de belangrijkste Moskouse pianist, maar ook een werkelijk uitstekende muzikant, en omdat ik van tevoren wist dat hij zich zeer beledigd zou voelen mocht hij vernemen dat ik hem ontweek, stelde ik voor dat hij het concerto zou beluisteren en opmerkingen maken over de pianopartij. Dit was aan de vooravond van Kerstmis 1874. Die avond waren we allebei uitgenodigd bij Albrecht voor het kerstfeest, en N[ikolaj] Gr[igorevitsj] stelde voor dat we vóór het kerstfeest naar een van de klaslokalen van het conservatorium zouden gaan. En dat deden we ook. Ik verscheen met mijn manuscript, en na mij N[ikolaj] Gr[igorevitsj] en Hubert. Heeft u, mijn vriendin, enig idee wie laatstgenoemde is? Hij is een erg aardige en intelligente persoon, maar totaal verstoken van enige onafhankelijkheid, zeer breedsprakerig, die een hele inleiding nodig heeft om gewoon ja of nee te zeggen, die niet in staat is om met eenvoudige woorden een duidelijke mening uit te spreken en die altijd instemt met wat iemand op dat moment met meer durf en vastberadenheid naar voren brengt. Ik haast me om te zeggen dat hij dat niet doet uit geniepigheid, maar uit karakterloosheid.
 

"Ik speelde het eerste deel. Geen woord, geen opmerking. Je zou eens moeten weten in wat voor belachelijke en ondraaglijke situatie een man zich bevindt als hij zijn vriend een gerecht van eigen makelij serveert en die vriend dit opeet zonder ook maar een woord te zeggen! (...) Ik oefende geduld en speelde alles tot het einde toe. Opnieuw stilte. Ik stond op en vroeg: "Nou, wat denk je?" Waarop er een stroom van woorden over de lippen van Nikolaj Grigorevitsj gutste, eerst rustig, maar dan nam die steeds meer de toon aan van een donderende Jupiter. Bleek dat mijn concerto waardeloos was, dat het onspeelbaar was, dat de overgangen alledaags, onhandig en zo ongeschikt waren dat het onmogelijk was om ze te verbeteren, dat het werk zelf slecht was, dat ik links en rechts dingen gestolen had, dat er maar twee of drie pagina's behouden konden blijven, dat al het andere moest worden weggegooid of volledig moest worden veranderd. "Bijvoorbeeld dit hier, waar lijkt dit op?" (en hij speelt de passage in kwestie terwijl hij er een karikatuur van maakt). "En dit, hoe kan dit?" En zo verder. En dan kan ik u nog niet eens het belangrijkste vertellen, namelijk de toon waarop dit alles is gezegd. Kortom, een vreemdeling die op dat moment de kamer zou zijn binnengekomen, zou hebben gedacht dat hij te maken had met een maniak, een bladvuller zonder enig talent die een beroemde muzikant kwam lastig vallen. Hubert, die zag dat ik koppig bleef zwijgen, was verbijsterd over het feit dat een man die al veel had gecomponeerd en die aan het conservatorium vrije compositie onderwees, zich liet uitjouwen op een zo minachtende en onweerlegbare manier die men zich zelfs niet eens mocht veroorloven bij een student die ook maar enigszins talent had; hij begon Rubinsteins oordelen uit te leggen en zonder hem op enigerlei wijze tegen te spreken begon hij te temperen wat zijne hoogheid al te ongemanierd had geformuleerd.
 

Ik was niet alleen verrast maar ook beledigd door deze scène. Ik ben geen kind dat probeert te componeren, ik heb van niemand nog lessen te ontvangen, zeker niet als ze zo grof en onvriendelijk geformuleerd zijn. Ik heb altijd vriendelijke opmerkingen nodig en zal die ook altijd nodig hebben - maar niets wat daar werd gezegd, had daar ook maar een zweem van. Het was een allesvernietigende kritiek, uitgedrukt in termen die me diep gekwetst hebben.
 

Ik liep de kamer uit, niet in staat om ook maar iets te zeggen, zo geagiteerd en woedend was ik. Rubinstein kwam al snel bij me en toen hij zag hoe overstuur ik was, nam hij me mee naar een van de vertrekken verderop. Daar herhaalde hij mij dat mijn concerto onmogelijk was, hij wees mij op vele passages die radicaal dienden herwerkt te worden en vertelde me dat, als ik het concerto voor die datum conform zijn aanwijzingen zou herwerken, hij mij de eer zou bewijzen om dit werk op een van zijn concerten te spelen. "Ik zal er geen noot aan veranderen", antwoordde ik, "en zal het laten drukken zoals het is. En dat is wat ik deed. (…)"

 

De eerste pagina van de gesigneerde partituur van het Eerste Pianoconcerto van Tsjaikovski.
De eerste pagina van de gesigneerde partituur van het Eerste Pianoconcerto van Tsjaikovski.

Wat een buitengewoon land is Amerika!

Bovenstaand incident is op twee manieren betekenisvol: ten eerste voor de miskenning van Tsjajkovski's unieke originaliteit door sommige toenmalige collega's, en ten tweede voor zijn extreme gevoeligheid voor kritiek. De componist was uiterst impulsief en viel daardoor zowel aan verbittering als aan geestdrift ten prooi. Een jaar na het verwerken van Rubinsteins opmerkingen schreef hij, naar aanleiding van de uiteenlopende lotgevallen van zijn eerste pianoconcerto bij zijn Europese en Amerikaanse premières, een in het Frans opgestelde brief  aan Hans von Bülow (1830-1894), die dit werk in de Verenigde Staten uitvoerde:

Moskou, 19 nov[ember] / 1 dec[ember] 1875
 
Dierbare meester!
 
Ik heb uw lieve brief ontvangen, en dank u voor al het vleiende dat er in staat, alsook voor de welwillende aandacht die u aan mijn composities schenkt. Een aantal van mijn gedrukte partituren en twee kwartetten zijn momenteel op weg naar Amerika. Ik hoop van harte dat zij het benijdenswaardige lot zullen kennen dat dankzij u mijn concerto te beurt is gevallen. Wat een buitengewoon land is Amerika! Alles is er grandioos en neemt gigantische proporties aan, niets in Europa kan dit benaderen.
 
(…)
 
Hoe graag zou ik een van uw concerten willen bijwonen en van het geluk willen genieten om u mijn concerto te horen vertolken! Ondertussen hoorde ik het een paar dagen geleden in Petersburg, waar het jammerlijk verminkt was, vooral door toedoen van de dirigent (Napravnik), die er alles aan deed om het zo te begeleiden dat het in plaats van muziek gewoon een verschrikkelijke kakofonie was. De pianist Kross bracht een plichtsbewuste maar platte interpretatie, ontdaan van alle smaak en charme. Het stuk oogstte geen succes. Over twee dagen wordt het hier gespeeld en het is te hopen dat ik meer geluk zal hebben in Moskou. Maar wat maakt het mij verder uit dat het hier faalt als ik weet dat het dankzij u zijn weg zal vinden."

Wordt vervolgd...

Profetische woorden, want het enthousiasme voor het concerto groeide in de maanden en jaren nadien gestaag. Op 10 / 22 maart 1878, tijdens een bijzonder symfonisch concert van de Russische Muziekvereniging, bracht Nikolaj Rubinstein het "onmogelijke" stuk dat hij zo hard had becommentarieerd. Bij het horen van dat nieuws bekende Tsjajkovski in een brief van 10 maart / 22 maart 1878 aan Karl Albrecht (1836-1893):

(...) Hij bewijst me een grote dienst door het uit te voeren. Dit nieuws heeft me zeer veel plezier gedaan.

 
Met talloze uitvoeringen en meer dan 400 opnames op diverse dragers, is het werk vandaag een van de meest direct herkenbare en populairste werken uit het hele repertoire.

In november proberen we het mysterie van de zesde en laatste symfonie van Tsjajkovski te ontrafelen, waarvan het "geheime thema" een van de grote muzikale raadsels van de 19de eeuw blijft...

Vertaling: Koen Van Caekenberghe