De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

Hertog Blauwbaards burcht is een van mijn favoriete opera’s.

Christianne Stotijn

Frederic Delmotte
Leestijd
8 min.

De Nederlandse mezzosopraan komt terug naar de Munt voor een recital waarin de as Bartók - Berio het vertrekpunt was voor een origineel programma met verder ook werk van Respighi en van haar grote jeugdidool Brahms.

Over Christianne Stotijn

© Joost van den Broek

Christianne Stotijn is regelmatig te gast in de Munt. Ze maakte in de Munt haar roldebuut als Cornelia in Giulio Cesare in Egitto (Handel) en als Néris in Médée (Cherubini). Verder zong ze ook Een Engel in een concertante uitvoering van Demon (Rubinstein) en ze werkte ook mee aan de dansvoorstelling Impromptus (Sasha Waltz). Dit recital wordt haar vijfde recital in de Munt.

Met de opera Hertog Blauwbaards burcht staat Béla Bartók in juni centraal in de Munt. Knoopt u daarbij aan?

Bartók is inderdaad het vertrekpunt in de opbouw van mijn recital. Hertog Blauwbaards burcht is een van mijn favoriete opera’s en ik droom ervan om ooit de rol van Judith te zingen. Ik vind deze opera zo ontzettend krachtig, luguber en rauw. Dit interview valt midden in de voorbereidingsfase van het recital en ik lees momenteel een aantal boeken over Bartók, maar ook de brieven aan zijn zoon. Ik merkte dat ik eigenlijk weinig van Bartók weet en dit recital geeft me de kans om hem echt te leren kennen. Een thema in dit recital is de volksmuziek, daarom zitten de Folk Songs van Berio er natuurlijk bij. Daarnaast vond ik Brahms ook bijzonder goed bij Bartók passen.

... omdat Brahms zich ook door volksmuziek heeft laten inspireren?

Dan had ik eerder Brahms’ Zigeunerlieder moeten kiezen. Ik heb die al vaak gezongen maar ik heb toch niet voor die volksliederen geopteerd. Brahms is voor mij als een eerste liefde en ik associeer hem met mijn eerste zangperiode. Aanvankelijk studeerde ik viool en ik speelde toen veel muziek van Bartók. Toen ik als 18-jarige zang begon te studeren, heeft mijn leraar Udo Reinemann de liefde voor het lied in mij aangewakkerd. Terwijl de meeste zangers misschien met Schubert-liederen beginnen, zong ik die van Brahms. Op mijn 21ste mocht ik voor het eerst met groot orkest optreden. Ik zong toen de Altrapsodie, en dat heeft mijn liefde voor Brahms compleet gemaakt. Ik ben toen onder meer naar Wenen en Hamburg gereisd, op zoek naar de huizen waar hij heeft gewoond, naar de plekken waar hij als het ware zijn voetsporen heeft nagelaten. De Brahms-liederen van dit recital symboliseren een terugkeer naar mijn jeugdjaren.

Poëzie boeit je enorm, en Brahms gebruikt niet altijd teksten van de bekende auteurs. Is die liefde voor Brahms te wijten aan de muziek, of aan de tekst?

Brahms heeft zelf gezegd dat hij de poëzie van Goethe niet op muziek wil zetten, omdat die te mooi zou zijn en geen muziek behoeft. Wanneer ik een recital samenstel dan zoek ik naar een verband tussen de liederen, tussen bepaalde symbolen. Deze keer koos ik vaak liederen die me na aan het hart liggen. Die Mainacht bijvoorbeeld, heeft een heel mooie tekst van Ludwig Hölty. Opvallend bij Brahms is de uitzonderlijke manier waarop hij de natuur in zijn muziek verwerkt. Je voelt in dat lied de eenzaamheid terwijl de eenheid van muziek en natuur ook een zekere geruststellendheid biedt. In het minder bekende Auf dem Kirchhofe, op tekst van Detlev von Liliencron, loopt iemand tijdens een storm op een kerkhof en ziet hij alle grafstenen door elkaar liggen. Hij kan zelfs de namen niet meer lezen, alles is ‘verwittert’, verweerd. Het einde is zo intens dat ik het bij het zingen telkens moeilijk krijg. Het is niet alleen heel knap bedacht en als een Bach-koraal gecomponeerd, ook de tekst is prachtig:

“Der Tag ging sturmbewegt und regenschwer,
Auf allen Gräbern fror das Wort: Gewesen.
Wie sturmestot die Särge schlummerten,
Auf allen Gräbern taute still: Genesen.”

Zelfs al is je naam nog nauwelijks leesbaar op een verweerde grafsteen, dan is er toch ergens een stem die zegt, “je bent genezen”. Dat raakt me enorm. Alle liederen hebben een duidelijk verband met de natuur, zoals ook Bei dir sind meine Gedanken, dat een echt lente-lied is, vol liefde. Der Tod das ist die kühle Nacht is dan weer een ongelofelijk verstild lied. Daar heeft hij wel een tekst van een beroemde dichter gebruikt, van Heinrich Heine. De verteller hoort opeens een nachtegaal zingen, de vogel van de liefde, die hem herinnert aan zijn jeugd. Brahms’ liederen gaan vaak over een verlangen naar wat voorbij is, een melancholie naar de natuur en de eenzaamheid ook.

Daarna zing je liederen van Respighi. Een groot contrast?

Ik vind dat Respighi en Brahms wel bij elkaar passen, misschien wel door de natuurbeschrijvingen. Neem nu bijvoorbeeld Nevicata, waar een dorp is ondergesneeuwd en iemand de stilte om zich heen beschrijft. Daarin hoor je ook de stilte van de sneeuw. Zowel Respighi als Brahms kunnen de sfeer van een tekst prachtig in muziek vertalen. Natuurlijk zijn ze ergens ook elkaars tegenpolen. Leunt de Italiaan Respighi dicht aan bij het lyrische belcanto, dan is Brahms gewoon veel Duitser. Een bevriend muzikant leerde me Respighi kennen. Hij wees me op zijn liederen en spoorde me aan om die centraal te plaatsten tijdens een masterclass die ik in de Munt gaf. Dat was een schitterend idee, want ook al heeft Respighi niet zoveel liederen als Schubert, dan toch is er enorm veel mooi materiaal. Toen ik Respighi’s liederen ontdekte in een mooie vertolking van Sara Mingardo, was ik helemaal verkocht. Uit zijn oeuvre koos ik liederen met een volks karakter, zoals Invito alla danza, maar in een dramatisch lied als Nebbia hoor je dan weer enorme theatrale kwaliteiten.

Hertog Blauwbaards burcht is een van mijn favoriete opera’s en ik droom ervan om ooit de rol van Judith te zingen.

Daarna komt Bartók aan bod. Bij hem heb je een heel sterk volks element en ook de Hongaarse taal is in zijn muziek belangrijk.

Ik zal voor het eerst in het Hongaars zingen en dat wordt een grote uitdaging. Toen ik vroeger Tsjechisch moest leren heb ik daar tegenop gekeken. Maar dat bleek uiteindelijk best mee te vallen en iemand wist me te vertellen dat Hongaars gemakkelijker is dan Tsjechisch… Misschien kan ik wel Iván Fischer om hulp vragen, want binnenkort zing ik een stuk van hem. Hoe dan ook, ik werk met een taalcoach. Bij het instuderen van die Acht Hongaarse volksliederen, wil ik eerst zoveel mogelijk weten over Bartók om pas daarna aan de tekst te werken. Ik ben niet iemand die eerst de melodie uit z’n hoofd leert. Ik wil nagaan hoe je alles uitspreekt, zodat ik grip krijg op de tekst. Daarom werk ik graag samen met een ‘native speaker’ om van elk woord de letterlijke vertaling op te zoeken, zodat ik echt weet hoe je een specifiek woord muzikaal moet zingen. Pas nadien ga ik de muziek instuderen, samen met een pianist. Dat zal niet meteen met Joseph Breinl zijn, mijn vaste begeleider, want die woont in Oostenrijk. Maar Joseph en ik werken nu al bijna 17 jaar samen, zodat we elkaar heel goed kennen en in korte tijd heel veel kunnen realiseren.

Het recital besluit je met de Folk Songs van Berio, een monument van het na-oorlogse repertoire.

Berio schreef fantastische liederen met een uniek contrast tussen het volkse en het meer avant-gardistische. Bovendien moet je een andere zangtechniek toepassen. Het laatste lied bijvoorbeeld, uit Azerbeidzjan, moet je diep in de keel zingen – je kan niet anders dan daarmee het recital eindigen! Berio heeft de Folk Songs gecomponeerd voor Cathy Berberian, een groot voorbeeld voor mij in dat specifieke repertoire. Door aandachtig naar haar opnames te luisteren, kom ik heel dicht bij haar manier van zingen. Haar stemtechniek is heel vrij, soms zelfs onritmisch en rauw. Ik zal deze liederen op een klassiekere manier zingen, maar sommige moeten toch wel rauw klinken. De eerste Song vormt een groot contrast met Brahms, het is bijna country muziek! Enkele muzikanten van het Muntorkest – met onder andere klarinet, fluit, harp… – zullen de Folk Songs begeleiden, wat voor heel mooie kleuren zorgt.

Ik zal deze liederen op een klassiekere manier zingen, maar sommige moeten toch wel rauw klinken.

Je bent vaak in de Munt aanwezig, want je geeft in het huis ook masterclasses.

In de URIM, Udo Reinemann International Masterclasses, vernoemd naar mijn leraar die de reeks heeft opgericht, geef ik les aan duo’s; een zanger en een pianist. Het is voor de jonge muzikanten een unieke kans. Zij schrijven zich in om zeven keer, van oktober tot april, gedurende vier dagen rond een bepaald thema te werken. Ik geef er elke maand les en daarnaast zijn er ook gastdocenten, naargelang het thema. Zo kwamen Bernarda Fink voor liederen van Dvořák, Anne Sofie von Otter voor Weill, Korngold en Mahler en Barbara Bonney voor Mozart. Het is heel interessant om met die duo’s te werken die zich hiervoor willen inzetten. Daarnaast is het ook voor mij boeiend om de mensen te ontmoeten die ik vroeger zo bewonderde en nu mijn collega’s zijn. De masterclasses zijn voor iedereen inspirerend.